29 november 2021
Resultaten ‘Gemeentelijke positie in de warmtetransitie’
Universiteit Twente heeft in opdracht van het cluster Innovatie van Nieuwe Energie Overijssel onderzoek verricht naar de warmtetransitie in gemeenten in Overijssel. Het onderzoek is recent opgeleverd. Wat zijn de resultaten en wat betekent dit voor de warmtetransitie in Overijssel?
Gemeenten hebben het beleid om eind 2021 een transitievisie warmte gereed te hebben. Hierin staat globaal aangegeven welke opties worden overwogen om huizen en gebouwen in de gemeente aardgasvrij te maken. Daarnaast maken gemeenten voor elke wijk een zogenaamd wijkuitvoeringsplan dat voor 2030 gereed moet zijn. Hierin staat gedetailleerd beschreven hoe elke wijk aardgasvrij gemaakt zal worden.
Dr. Maarten Arentsen, associate professor energy innovation aan Universiteit Twente, heeft het onderzoek ‘Governance and Human Capital in de Energietransitie in Overijssel’ geleid en inmiddels zijn de resultaten van het onderzoek bekend. Basis hiervoor was een literatuurstudie en daarnaast zijn er interviews uitgevoerd met betrokkenen in zes gemeenten in Overijssel. De uitkomsten hebben geleid tot een aantal aanbevelingen voor de provincie, waarmee gemeenten nog beter ondersteund kunnen worden in de warmtetransitie.
Gemeentelijk handelen in de lokale warmtetransitie
“In het onderzoek is het begrip “governance” gebruikt om de gezamenlijke opgave van overheden en samenleving in de warmtetransitie te benadrukken. Gemeenten hebben, op grond van de afspraken gemaakt in het klimaatakkoord, een belangrijke rol als initiator en regisseur van het transitieproces. Uit het onderzoek is gebleken dat de geïnterviewde Overijsselse gemeenten in deze rol ook voortvarend te werk zijn gegaan om iedereen die bij de warmtetransitie betrokken moet zijn, ook daadwerkelijk te betrekken. Beslist geen gemakkelijke opgave omdat gemeenten in een buitengewoon vage nationale beleidscontext moeten werken”, vertelt Arentsen.
Uit rapporten, van onder meer de Rekenkamer en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), blijkt dat het nationale beleid van BZK is gebaseerd op vage en onhoudbare veronderstellingen. Een voorbeeld hiervan is het idee dat proeftuinen en een wijkgerichte aanpak effectieve en efficiënte instrumenten zijn om de warmtetransitie in de gebouwde omgeving op te schalen naar grootschalige en snelle uitvoering. Arentsen: “Ook heel ontluisterend is de conclusie in het SCP rapport dat ervaringen uit de lokale praktijk niet doordringen tot de beleidsmakers in Den Haag. Daarmee wordt één van de belangrijke pijlers onder de proeftuin, leren van en in de praktijk, genegeerd.“
Ondanks deze vage nationale beleidscontext, werken de geïnterviewde gemeenten met veel positieve energie aan de planvorming voor de warmtetransitie in hun gemeente. In alle zes gemeenten binnen het onderzoek wordt of is al gewerkt aan de transitievisie warmte (TVW). In twee van de zes gemeenten zijn ook al wijkuitvoeringsplannen (WUP) in ontwikkeling (stand van zaken augustus 2021).
In het landelijke beleid hebben gemeenten de regierol in de gemeentelijke warmtetransitie toebedeeld gekregen en uit de interviews blijkt dat gemeenten deze rol ook oppakken. Ze volgen ieder op eigen wijze (couleur locale), globaal de richtlijnen van de landelijke kennis en ondersteuningsplatforms. Binnen de gemeente is er geen discussie over wat, maar wel hoe het moet gebeuren. Eén probleem speelt in alle geïnterviewde gemeenten, en ook in zijn algemeenheid in gemeenten, namelijk het betrekken van de eigenaar/bewoner bij de warmtetransitie.
Bewonersparticipatie is de governance uitdaging in de warmtetransitie
Betrokkenheid en participatie van eigenaar of bewoner van huizen is de governance uitdaging in de warmtetransitie in Overijssel, maar ook elders in het land. Deze participatie is heel belangrijk, omdat zij uiteindelijk beslissen over het ontkoppelen van de warmtevoorziening van het aardgas. De eigenaar is op basis van het huidige beleid ook degene die wordt aangeslagen voor de financiële kosten. De wijze waarop de eigenaar of bewoners momenteel betrokken zijn, verschilt per gemeente. In sommige gemeenten heeft men nog geen contact met hun gelegd, terwijl men in andere gemeenten wordt geconfronteerd met inwoners die zeggen medebewoners te vertegenwoordigen en om die reden een dominante positie in het proces claimen. Beide extremen kunnen het transitieproces frustreren. Kortom gemeenten worstelen om verschillende redenen met de vraag hoe zij de eigenaar of bewoner op een positieve wijze en naar ieders tevredenheid in het warmtetransitieproces kunnen betrekken? Het beantwoorden van deze vraag staat ook centraal in de aanbevelingen in het onderzoek van de Universiteit Twente.
Provinciale rol bij participatie warmtetransitie
Het doel van het onderzoek was om als provincie handvatten te hebben voor de ondersteuning van de warmtetransitie in Overijsselse gemeenten en deze hiermee te verbeteren. De aanbevelingen uit het onderzoek zijn er op gericht om juist de betrokkenheid en participatie van eigenaar of bewoners in het transitieproces te ondersteunen en te verbeteren. Dit helpt de warmtetransitie te versnellen.
De provincie kan in de eerste plaats de warmtetransitie in een buurt of dorp veel nadrukkelijker communiceren als onderdeel van een veel breder verhaal. De context waaraan de boodschap gekoppeld kan worden is dat dit onderdeel is van de opgave om provincie Overijssel duurzaam en toekomstbestendig te maken. Door context te geven en te verbreden naar een positief idee, om de leef en werkomstandigheden binnen de provincie te verbeteren, ontstaat voor bewoner minder een benauwend gevoel dat men verplicht “van het aardgas af moet”.
Arentsen: “Heel belangrijk is het benadrukken van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheden, bewoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties voor zo’n duurzame toekomst en vooral heel transparant de verantwoordelijkheden van de eigenaar of bewoner te benoemen en te verwoorden. Om deze manier geven overheden er blijk van eigenaar/bewoner serieus te nemen als partner met een eigen specifieke verantwoordelijkheid in het transitieproces. Eigenaar/bewoners kunnen heel nadrukkelijk betrokken worden bij het ontwikkelen en uitwerken van het brede provinciale verhaal. Bijvoorbeeld door middel van een G1000 format (https://g1000.nu).”
“In de tweede plaats kan de provincie binnen haar grondgebied bewonersparticipatie beter institutioneel verankeren door een format voor wijk en dorpsgerichte burgerparticipatie te ontwikkelen. Zulke verankerde burgerraden kunnen in de planvorming en uitvoering de eigenaar/bewoner vertegenwoordigen in de besluitvorming. De burgerraden worden dan zelf verantwoordelijk voor de communicatie met en de informatie aan de eigenaar/bewoners in wijken en dorpen. Ook dit is een duidelijk en zichtbaar signaal dat de overheid eigenaar/bewoner serieus neemt in het proces en van hen een specifieke bijdrage verwacht om het transitieproces tot een succes te maken.”
Het nadrukkelijk verankeren van de participatie en verantwoordelijkheid van de eigenaar of bewoner in de vertegenwoordigende burgerraden vraagt tegelijkertijd afstemming en coördinatie met de institutionele verantwoordelijkheden van de gemeenteraad. De provincie kan binnen haar grondgebied een format voor deze afstemming ontwikkelen voor de gemeenten binnen de provincie Overijssel. De afstemming tussen burgerraad en gemeenteraad is heel belangrijk omdat zonder goede afstemming de kans bestaat dat de burgerraden in hun bijdrage niet in alle gemeenten serieus worden genomen door de gemeenteraad. Burgerraden moeten een verankerde positie kunnen hebben anders verwordt de participatie tot een farce met alle gevolgen voor de betrokkenheid van een eigenaar of bewoner in het transitieproces en het vertrouwen in overheden.
Stapsgewijze uitwerking
Om de warmtetransitie onderdeel te laten maken van een breder omvattend verhaal over de toekomst van de woon- en leefomstandigheden in de provincie, is er bij de provincie behoefte aan een stapsgewijze uitwerking. Hierin moet niet het einddoel richtinggevend en bepalend zijn, maar een serie overzichtelijke handelingen die ieder afzonderlijk bijdragen aan het lange termijn einddoel. In de uitwerking zou dus veel meer een oplossingsgerichte, in plaats van een doelgerichte aanpak uitgewerkt moeten worden. Het is veel eenvoudiger om medewerking te vragen aan het verduurzamen van een huis en woonwijk of dorp, in plaats van een compleet nieuw warmteconcept voor hun woning te vragen. Daarom is het advies om zo’n concept in kleine stappen te realiseren. Eerste stap zou dan isoleren zijn, en daarna stappen zetten in de overgang naar alternatieve individuele of collectieve warmtebronnen. Hierbij is het raadzaam om voor wijken en dorpen duurzaamheidsladders te ontwikkelen die als oriëntatie kunnen dienen voor stapsgewijze handelen door de eigenaar of bewoner.
Grote onzekerheden in het huidige transitieproces zijn de aard, omvang en de verdeling van kosten. Het rijksbeleid is daar heel vaag over. De warmtetransitie is voor niemand gratis en zeker niet voor de eigenaar. De provincie kan het transitieproces ondersteunen en faciliteren door innovatieve financiële ondersteuningsinstrumenten te ontwikkelen. Dat kan al dan niet samen met private partijen, zoals banken en hypotheekverstrekkers. Er is behoefte aan financiële instrumenten die ervoor zorgen dat men financieel laagdrempelig in het transitieproces kan participeren.
Een laatste suggestie op basis van het onderzoek betreft de betrokkenheid van jonge mensen bij het warmtetransitieproces in de provincie. Binnen het cluster innovatie van Nieuwe Energie Overijssel wordt al intensief samengewerkt met de drie regionale kennisinstellingen voor hoger onderwijs. Het is belangrijk om deze samenwerking te continueren en uit te bouwen. Inmiddels zijn er concrete stappen gezet met de oprichting van een kennisloket waarin vragen vanuit de transitiepraktijk naar onderwijs en onderzoek worden geleid.
Voor informatie en vragen kun je contact op nemen met de projectleider Dr. Maarten Arentsen, m.j.arentsen@utwente.nl